Temps Perdu 5

Vertaaldag Marcel Proust Vereniging op 13 december 2003

De te vertalen tekst van “Sous-Bois” uit “Les Plaisirs et les Jours” van Marcel Proust:

Nous n’avons rien à craindre, mais beaucoup à apprendre de la tribu vigoureuse et pacifique des arbres qui produit sans cesse pour nous des essences fortifiantes, des baumes calmants, et dans la gracieuse compagnie desquels nous passons tant d’heures fraîches, silencieuses et closes. Par ces après-midi brûlants où la lumière, par son excès même, échappe à notre regard, descendons dans un de ces “fonds” normands d’où montent avec souplesse des hêtres élevés et épais dont les feuillages écartent comme une berge mince mais résistante cet océan de lumière, et n’en retiennent que quelques gouttes qui tintent mélodieusement dans le noir silence du sous-bois. Notre esprit n’a pas, comme au bord de la mer, dans les plaines, sur les montagnes, la joie de s’étendre sur le monde, mais le bonheur d’en être séparé; et, borné de toutes parts par les troncs indéracinables, il s’élance en hauteur à la façon des arbres. Couchés sur le dos, la tête renversée dans les feuilles sèches, nous pouvons suivre du sein d’un repos profond la joyeuse agilité de notre esprit qui monte, sans faire trembler le feuillage, jusqu’aux plus hautes branches où il se pose au bord du ciel doux, près d’un oiseau qui chante. Ça et là un peu de soleil stagne au pied des arbres qui, parfois, y laissent rêveusement tremper et dorer les feuilles extrêmes de leurs branches. Tout le reste, détendu et fixé, se tait, dans un sombre bonheur. Elancés et debout, dans la vaste offrande de leurs branches, et pourtant reposés et calmes, les arbres, par cette attitude étrange et naturelle, nous invitent avec des murmures gracieux à sympathiser avec une vie si antique et si jeune, si différente de la nôtre et dont elle semble l’obscure réserve inépuisable.
Un vent léger trouble un instant leur étincelante et sombre immobilité, et les arbres tremblent faiblement, balançant la lumière sur leurs cimes et remuant l’ombre à leurs pieds.
(Marcel Proust, Les Plaisirs et les Jours)

Hierna volgt eerst de ‘standaardvertaling’ van gespreksleider Sjef Houppermans.:
  
ONDER DE BOMEN
 
Wij hoeven niet bang te zijn voor het krachtige en vreedzame volk van de bomen, maar wij kunnen er veel van leren, want voortdurend schenkt het ons verzachtende essences en rustgevende balsem, terwijl we in dat gracieuze gezelschap zovele geborgen uren doorbrengen, gehuld in stilte en koelte.
Dalen wij daarom, op die hete middagen wanneer er zoveel licht is dat wij het zelfs niet meer kunnen zien, af in een van die Normandische ‘laagten’ waaruit soepel hoge en dikke beuken oprijzen waarvan het bladerdak als een dunne maar stevige oever die oceaan van licht doet uiteenwijken en alleen maar enkele druppels ervan vasthoudt die stemmig weerklinken in de donkere stilte onder de bomen.
Onze geest kent hier niet zoals aan de oevers van de zee, in de vlakten of hoog in de bergen de vreugde zich te kunnen uitstrekken over de wereld, maar wel het geluk ervan gescheiden te zijn; en van alle kanten ingesloten door diepwortelende stammen stijgt de geest hoog op gelijk de bomen.
Op de rug liggend, met ons hoofd rustend op een kussen van droge bladeren, kunnen wij vanuit diepe rust de vrolijke sprongen volgen van onze geest die zonder de bladeren te beroeren tot aan de hoogste takken klimt en dan een plaatsje zoekt daar waar de hemel teer opengaat, naast een zingende vogel.
Hier en daar aarzelt een plukje zon onder aan de bomen die soms de bladeren helemaal aan de uiteinden van de takken dromerig laten baden in dat gouden licht.
Alles zwijgt verder, ontspannen en roerloos in een lommerrijk geluk. Rijzig en recht verheffen de bomen hun takken als voor een grootse offergave en toch zijn ze ook bedaard en kalm zoals ze ons door die vreemd-natuurlijke houding met hun gracieuze fluisteringen uitnodigen om ons in onze gevoelens te vereenzelvigen met een vorm van leven die tegelijk zo eeuwenoud en zo jong is, zo verschillend van ons leven en waarvan ze de onuitputtelijke verborgen reserve lijkt te zijn.
Een zacht windje verstoort een ogenblik hun stralend-donkere onbeweeglijkheid en de bomen trillen zacht zodat het licht in hun toppen schommelt en de schaduw langs hun voeten strijkt.

Bij de bespreking kwamen vele mooie varianten naar voren die geregeld deze standaardvertaling overstegen. Uiteindelijk, na een zorgvuldige weging van enerzijds minder gelukkige invallen en anderzijds fraaie vondsten, kwamen de volgende prijswinnaars uit de bus(h):  
1ste prijs (een boekenbon van € 50): mw. Paula Berckenkamp uit Alkmaar.
2de prijs (een boekenbon van € 25): hr. Jan Willem In ’t Velt uit Oegstgeest.
3de prijs (een boekenbon van € 15): mw. Hennie Pen uit Purmerend.

Hieronder volgt de winnende vertaling:

ONDERHOUT
 
Wij hebben niets te vrezen, maar veel te leren van de struise en vredige bomengemeenschap die onophoudelijk voor ons krachtgevende extracten en kalmerende balsems produceert, in wier gezelschap wij zoveel verfrissende, stille en besloten uren doorbrengen.
Op zinderende middagen, waar het licht door haar overdaad zelve aan onze blik ontsnapt, laten wij ons naar een van die Normandische ‘kommen’ begeven, waaruit de hoge en dichte beuken soepel omhoog reiken, wier gebladerte als een smalle maar weerstand biedende oever deze lichtoceaan verdrijft, en er slechts enkele druppels, die melodieus in de stille duisternis van het onderhout twinkelen, van vasthoudt.
Onze geest heeft niet zoals aan zee, op de vlakten, op de bergen, de vreugde zich over de wereld uit te spreiden, maar het geluk ervan gescheiden te zijn, en, van alle kanten begrensd door de onontwortelbare stammen, werpt hij zich, gelijk de bomen, de hoogte in.
Liggend op de rug, het hoofd achterover tussen de droge bladeren, kunnen wij vanuit een diepe rust de vrolijk behendigheid van onze geest volgen, die, zonder het gebladerte te verroeren, tot aan de hoogste takken stijgt, alwaar hij zich aan de rand van de zachte hemel neervlijt, nabij een zingende vogel.
Hier en daar blijft wat zon aan de voeten van de bomen hangen die, somtijds, dromerig de buitenste blaren van hun takken erin laten dompelen en vergulden.
Al het overige, ontspannen en vastgenageld, zwijgt, in een donker geluk.
Rijzig en rechtop, temidden van het brede gebaar van hun takken, en toch uitgerust en kalm, nodigen de bomen, door deze vreemde en natuurlijke houding, ons met een sierlijk geritsel uit te sympathiseren met een oud en toch jong leven, zo anders dan het onze, en waarvan het de duistere onuitputtelijke voorraad lijkt.
Een zachte bries verstoort een moment hun twinkelende en donkere onbeweeglijkheid en de bomen rillen zachtjes, het licht op hun toppen balancerend, en de schaduw aan hun voeten in beweging brengend.