Favoriete passages 8

Anja-Hélène van Zandwijk: Combray

Favoriete passage: À la recherche du temps perdu. Tome I, Du côté de chez Swann: « Combray » (het begin): eerste leesindrukken.

Zomaar toevallig was ik als twaalfjarige op een avond in bed begonnen aan de Recherche. Bij het lezen van de eerste pagina’s was ik gelijk gegrepen door de betoverende impressies van de nacht die de nachtelijke sfeer om me heen leken te weerspiegelen. Vaak had ik dan het mysterieuze gevoel van alleen op de wereld te zijn, de enige wakende in een land van slapenden.

Het is natuurlijk onmogelijk om de zuivere herinnering terug te halen, ondanks Proust, en vermoedelijk ben ik nooit verder gekomen dan de eerste passage, maar die eerste indrukken zijn me bijgebleven. Het was zoiets als een schok der herkenning.

Het was in mijn laatste jaar op het internaat van het Château de Paron, een landgoed gelegen ten zuiden van Parijs. De school werd enkele jaren na de Tweede wereldoorlog opgericht voor onderwijs aan kinderen van Nederlandse immigranten met overwegend een protestant-christelijke achtergrond. Later werden daar ook Franse kinderen uit allerlei armenwijken toegelaten.
In het Franse schoolsysteem werd een ‘school met de bijbel’ vanwege de laïcité niet toegestaan. Voor de lessen werden ‘a-religieuze’ Franse docenten en een Franse directeur aangesteld en voor onze verdere opvoeding hadden we intern Nederlandse monitrices en een Nederlandse directrice.
Het was een schitterend landgoed met veel speelruimte, een groot park, vijvers, slootjes, een grot en een boomgaard met allerlei soorten fruitbomen.

Het kasteel was het domein van onze directrice en beschikte over een prachtige muziekkamer met vleugel en een bibliotheek. Het ademde de sfeer van een klein, intiem museum, niet meer voor publiek toegankelijk.
Ik staarde vaak door de brede ramen naar binnen en wilde zo graag pianoles krijgen en al die boeken aanraken.
Door welk wonder kregen wij, een ander leesgraag meisje en ik, op zekere dag toestemming om dit heiligdom te betreden? Ik zie ons voor de rijen boeken schuiven en hardop de titels op de boekruggen uitspreken. Leestips of begeleiding kregen we niet. Bij het lezen gingen we zo’n beetje op ons gevoel af, en al ging het soms onze pet te boven, we lazen stug door. Het kon niet zo zijn dat mijn leesmaatje met haar dikke brillenglazen taal en inhoud beter begreep dan ik.

Aan de beroemde openingszin bewaar ik geen bijzondere herinnering, – vroeg gaan slapen in plaats van te gaan nachtbraken sprak misschien niet tot de verbeelding van een adolescente -, maar het vervolg maakte een onuitwisbare indruk.

Er ontwikkelde zich geen verhaal, het nachtelijke avontuur was de nacht zelf, de raadselachtige schemerwereld van de halfslaap: wegzakken in de slaap en opgaan in dromen met rondzwevende dagresten, verdwaasd ontwaken met geheugenverlies en nachtwaken met helder opflitsende gedachten.
Heel herkenbaar voor iemand zoals ik die bijtijds met de anderen naar bed moest en soms nog uren lag te lezen totdat het boek uit je handen viel. De figuren uit de roman vervaagden en vervloeiden met je laatste gedachten. De wereld viel uiteen, je verloor het bewustzijn.

In mijn romantische verbeelding zag ik de verteller in zijn slaap verdwijnen op een verre reis met in zijn bagage enkele figuren uit het boek die zich grillig voortplantten in zijn dromen.
Tegelijk leek dat wegraken een beetje beangstigend, een prelude op de dood, terwijl het ontwaken aanvoelde als een herrijzenis.
Bij de verteller ging niets vanzelf. Wakker worden in verwarde toestand met chaos om je heen vroeg om orde scheppen, je positie opnieuw bepalen in tijd en ruimte. Weer weten waar je was, hoe laat het was, hoeveel tijd er was verstreken. Het was zaak om de heersende orde van vóór het slapengaan te herstellen, de meubels op hun plek te zetten, je leefomgeving terug te vinden en de regie over jezelf weer in handen te krijgen.
Net als de verteller moest ik me heroriënteren. Door onze vele verhuizingen wist ik bij het ontwaken soms niet meer waar ik was en in welk bed ik had geslapen. Ik wist vaak het lichtknopje niet te vinden of kwam een muur tegen bij het uit bed stappen.

Bijzonder was de toon van deze nadenkende en onderzoekende verteller, alsof die zelf zijn meanderende weg langs de nachtelijke afgrond nog aan het aftasten was.
Magisch mooi was het geluid van een trein als de eenzame roep van een nachtvogel die over afstanden en de uitgestrektheid van het land sprak. Verlangend maakte. Op het internaat hoorde ik soms een uil of een auto als een in de nacht verdwaalde reiziger. Het avontuur lokte en ik was de reiziger
Het nachtelijke geluid had voor mij ook iets onwerkelijks in een uitgestorven slaapland, een sfeer als van een stem die opklonk uit de doden, van nachtwezens, van wakers over mijn slaap, heel anders dan het ontnuchterende, vroege klokgeluid, de schoolbel of de wekker in de morgen.

Er was meer dan zuivere herkenning in deze dwaaltocht door de nacht. Op miraculeuze wijze werd de verteller zelf de kerk, het strijkkwartet en het onderwerp van zijn lectuur. Hij las zichzelf, incarneerde tijdens de slaap.
Bij het ontwaken uit zijn vervagende lucide droom maakte hij de bijzondere vergelijking met een vorig bestaan na een zielsverhuizing. Die schubben voor de ogen, die wel met ‘schellen’ zijn vertaald alsof hij tot een helder inzicht kwam, lieten mij peinzen over een oerbestaan van de mens, de evolutie, de vissen.

Être le propre lecteur de soi-même*. Creëert niet iedereen zijn eigen Proust?
Het grotere verband zag of zocht ik nog niet: het verhaal over een schrijversroeping, de zoektocht naar de essentie, het ontcijferen van het innerlijke boek, de kathedraal die Proust aan het bouwen was. Maar Prousts beschrijving van de nacht was een inspirerende leeservaring die me bewust maakte van mijn eigen beleving van de nacht door het besef dat je in het grensgebied tussen waken en dromen de grip verliest op de (objectieve) werkelijkheid.
Het was een ware leesbeleving.

Ondanks mijn efforts de lecture betwijfel ik of het me is gelukt Combray uit te lezen, en aan de episode met het madeleintje bewaar ik geen bijzondere, persoonlijke herinnering, tenzij die al lang is overschreven door het veelvuldig aanhalen van die passage.

Pas toen ik aan de Universiteit van Amsterdam ging studeren, een grote droom die uitkwam, kwam ik weer in aanraking met de Recherche.
Ik begon te lezen, de eerste zinnen omarmden me gelijk als de armen van Morpheus en brachten de bekende schok teweeg waarmee het herinnerd verleden zich levendig afspeelt in het heden: een eigen reminiscentie, voorafgaande aan de episode met het Madeleinekoekje. Ik was terug op het internaat en alleen in de uitgestrekte nacht met alle zintuigelijke gewaarwordingen. De sfeer beleefde ik heel intens.
Opbollende gordijnen voor een halfopen raam, een zwoele lentenacht, het geluid van een uil of een eenzame auto in de verte als een levendige roep uit een voorbije tijd.

* « En réalité, chaque lecteur est, quand il lit, le propre lecteur de soi-même. L’ouvrage de l’écrivain n’est qu’une espèce d’instrument optique qu’il offre au lecteur afin de lui permettre de discerner ce que, sans ce livre, il n’eût peut-être pas vu en soi-même. » (Marcel Proust, Le Temps retrouvé (1927), p. 911, éd. Pléiade)