Favoriete passages 3

Pim Ligtvoet: Favoriete zin: Einde Sodom en Gomorra

De zin

‘Het licht van de zon die langzaam opkwam en de dingen om mij heen een ander aanschijn gaf maakte dat ik opnieuw en wreder dan eerst – alsof ik ten opzichte van >Albertine< even van plaats veranderde – me bewust werd van mijn lijdensweg. Nooit eerder had ik een ochtend zo mooi en zo smartelijk tegelijk zien beginnen. Terwijl ik dacht aan al die onverschillig lijkende landschappen die nu langzaam licht werden en me de vorige avond nog het verlangen zouden hebben gegeven er naar toe te gaan, kon ik een snik niet bedwingen toen – met een gebaar als bij een offertorium, werktuigelijk uitgevoerd en zó dat het mijn eigen bloedige offer leek te symboliseren, het offer van al mijn vreugde, dat ik elke ochtend tot aan het eind van mijn leven zou moeten brengen, de plechtig gecelebreerde vernieuwing bij elk ochtendgloren van mijn dagelijks verdriet en het bloed uit mijn wonde – toen het gouden ei van die zon, als voortgestuwd door het breken van een evenwicht dat op het moment van stolling tot een andere dichtheid leidde, omgeven door een gekartelde vlammenrand als op schilderijen, met een sprong door het gordijn heen brak waarachter je hem even eerder al trillend klaar voelde staan om ten tonele te verschijnen en zichzelf te laten gaan, en waarvan hij met een vloed van licht het tot nu toe mysterieuze en verstijfde purper uit kwam wissen. Ik hoorde mezelf huilen.’

La lumière du soleil qui allait se lever, en modifiant les choses autour de moi me fit prendre à nouveau, comme en me déplaçant un instant par rapport à elle, conscience plus cruelle encore de ma souffrance. Je n’avais jamais vu commencer une matinée si belle ni si douloureuse. En pensant à tous les paysages indifférents qui allaient s’illuminer et qui la veille encore ne m’eussent rempli que du désir de les visiter, je ne pus retenir un sanglot quand, dans un geste d’offertoire mécaniquement accompli et qui me parut symboliser le sanglant sacrifice que j’allais avoir à faire de toute joie, chaque matin, jusqu’à la fin de ma vie, renouvellement solennellement célébré à chaque aurore de mon chagrin quotidien et du sang de ma plaie, l’oeuf d’or du soleil, comme propulsé par la rupture d’équilibre qu’amènerait au moment de la coagulation un changement de densité, barbelé de flammes comme dans les tableaux, creva d’un bond le rideau derrière lequel on le sentait depuis un moment frémissant et prêt à entrer en scène et à s’élancer, et dont il effaça sous des flots de lumière la pourpre mystérieuse et figée. Je m’entendis moi-même pleurer.i

De context

We zijn in deel vier van de Recherche, Sodom en Gomorra. De ik-persoon komt aan het eind van het derde hoofdstuk tot de conclusie dat trouwen met vriendin Albertine ‘gekkenwerk’ is, une folie. Maar 14 luttele bladzijdes later, aan het eind van deel vier, bezweert hij het omgekeerde. Het moet ‘absoluut zo zijn’, il faut absolument, dat hij met haar trouwt. Dat paradoxale besluit leidt maar liefst tot twee nieuwe delen van de roman: de gevangenneming van Albertine (La Prisonnière) en haar ontsnapping (Albertine disparue). Het verleidt Proust bovendien tot een zwaar opgetuigde zin waarin hij het complexe hart van de ik-persoon probeert te verzoenen met zichzelf, mijn favoriet.

Er is een voorspel. Dat bestaat uit een paar toevallige woorden van Albertine over Mlle Vinteuil en vooral haar vriendin. Die is ‘professioneel practisante van het saphisme’, ofwel een rechtgeaarde lesbienne.ii Albertine was in feite door deze twee vriendinnen opgevoed. Voor hem betekent dit dat zijn vriendin in een scène terechtkomt die hij zich uit Combray herinnert – in het eerste deel van de roman. Als schooljongen was hij daar ongewild getuige van een sadistisch ritueel waarbij het meisje Vinteuil van haar oudere vriendin het portret van haar vader moest bespugen.iii Het plotseling terugkomen van dat beeld zegt misschien vooral iets over de hoofdpersoon, zijn eigen seksuele ambivalentie en de onduidelijke verhouding met zijn vader. Maar omdat Albertine door haar terloopse woorden opgenomen wordt in de scène die als beeld diep in hem is opgeslagen, is zij vanaf nu onherroepelijk deel van hem.

Het lesbisch-zijn van Albertine, hoe afkeuringswaardig dit ook lijkt, is in feite fundamenteel voor hem. Moét zij van vrouwen houden om hem gelukkig te maken? Aan het begin van Sodom en Gomorra is daar een aanwijzing voor. Daar is sprake van ‘sodomisten’, homo’s zeg maar, die een lesbienne nodig hebben on hun tot ‘man’ te dienen. Maar deze heren kunnen niet verdragen dat hun vriendin ook nog een vrouwelijke partner heeft.iv Dan verliezen zij hun ‘man’. Zo’n soort homo zou de hoofdpersoon van de Recherche kunnen zijn. Of is hij de androgyne Adam van de eerste bladzijdes van de roman? Eva wordt hier niet uit Adams rib geschapen, maar zomaar geboren uit zijn dij.v In dat geval zou Albertine een lesbische vriendin kunnen zijn van wie hij weliswaar niet houdt, maar naar wie hij wordt toegetrokken als naar zijn andere, magnetische helft.

Verzoening

Hoe dan ook, de slotzin van Sodom en Gomorra luidt dat hij ‘absoluut’ met Albertine moet trouwen. In mijn favoriete zin, even daarvoor, probeert Proust dat onverwachte, donkere ‘lot’ van de held dragelijk te maken. Daarvoor grijpt hij naar een tegen-ritueel, joods-katholiek, ondersteund door natuurkracht en Wagner. Een huwelijk met de lesbienne Albertine betekent het opgeven van vrijheid, reisjes en vrienden. Dat geeft hij de mythische gestalte van een ‘bloedig offer’ (sanglant sacrifice) en van ‘bloed uit mijn wonde’ (sang de ma plaie). Offer en wonde worden elke ochtend tot aan zijn dood ‘vernieuwd’ (renouvellement). Zulke termen verwijzen naar de tempeloffers van Jeruzalem en tegelijk naar de kruisdood van Jezus die vanaf het ‘offertorium’ en met wierook vi in de katholieke Mis dagelijks wordt vernieuwd. De jongeman is door zijn bloedige offer Jezus en priester inéén, terwijl het bloed uit zijn wonde aan Wagners opera Parsifal doet denken. En wat gebeurt er met dit offer?

Net als het nacht lijkt te blijven is er de mythische zon, als een gouden ei – we zijn in de Paastijd. Het bloedrode ochtendgloren, het offertorium, werd al door dit zonnepersonage veroorzaakt. Hij wachtte achter een gordijn. Nu is de zon ook degene die door een magische stolling van het eigeel in beweging komt en met stromen licht door het purperen gordijn (pourpre figé) van de bloedende dageraad heen springt – ongetwijfeld ook door het gordijn van zijn kamer. De gekartelde vlammenrand lijkt een doornenkroon en het gouden ei baart leven. Dat doet aan het gevolg van Jezus kruisdood denken. Dan immers scheurt het purperen voorhangsel van de Tempel in tweeën en staan de doden op uit hun graven.vii Het offer brengt leven. Daar klinkt muziek. Het komt uit Wagners opera met het wonder van de opbloeiende natuur op de dag van de dood, de Karfreitagszauber, L‘Enchantement du Vendredi Saint, viii ofwel de Vrijdag die Goede Vrijdag heet. Alle verdriet zal worden uitgewist.

Ja, het is het waard. Hij moet absoluut met Albertine trouwen – wat overigens niet zal gebeuren.

i R2 III, 512-13; vgl. Bezige Bij 4 p. 641-43

ii zie R 2 III, 500; BB 4 p. 627 – Thérèse Cornips laat ‘en met haar vriendin’ helaas weg

iii R2 I, 158-163; BB 1 p. 224-230

iv R 2 III, 23-24; BB 4 p. 32-33

v R2 I, 4-5; BB 1 p. 45; zie mijn artikel ‘Vertalen van geloof en seks bij Proust’ in het Proust Bulletin 10, p. 12v

vi Zie nog in R 2 III, 347 (Charlus); BB 4 p. 436

vii Exodus 26, 31 (purper); Mattheus 27, 51 (scheuren, opstaan doden)

viii R2 III, 490; BB 4, p. 615 (De tover van Goede Vrijdag)